Grondtekst Bijbelvertalingen – maar welke is betrouwbaar?
Notenmateriaal, deel 2
‘In Antiochië werden ongetwijfeld veel kopieën van de brieven en evangeliën, die als geïnspireerd werden beschouwd, gemaakt en verspreid over de wereldwijd groeiende christelijke kerk. Welnu, de Textus Receptus is innig verbonden met deze stad. Wij mogen dan concluderen dat het uit Antiochië stammende teksttype de ware tekst van het Nieuwe Testament was van de apostelen en van de jonge kerk. We zouden daarom de Textus Receptus de “Christelijke tekst” of de “Antiocheense tekst” kunnen noemen, om het belang te onderstrepen van deze authenticiteit.’
In de studie van Verhoeven valt ook te lezen:
‘De Textus Receptus wordt ook wel “Byzantijnse tekst” genoemd. Hij werd de door allen erkende standaardtekst van het Nieuwe Testament in de 1.100 jaar durende Byzantijnse periode en daarna. De teksten van deze manuscripten hoefden niet veranderd te worden om homogeen gemaakt te worden omdat de manuscripten eenvoudigweg wereldwijd een overeenkomstige tekst bevatten.’
En er wordt nog toegevoegd:
In een studie op internet van Gerrit Veldman, Wat is de originele tekst van het Nieuwe Testament? Over Erasmus, Textus Receptus en Meerderheidstekst, wordt nog hout-snijdend één en ander aangevuld:
- ‘Het Byzantijnse teksttype stamt uit het huidige Turkije. Byzantium is immers Constantinopel of Istanbul. Deze tekst komt dus uit het gebied waar de oudste christelijke kerken waren. Het gebied van Paulus’ zendingsreizen. Het lijkt logisch om te veronderstellen dat men daar ooit over de meeste betrouwbare handschriften beschikte.
- Dat er geen oude Byzantijnse handschriften zijn, daar zijn best plausibele verklaringen voor te bedenken. Het klimaat was minder droog dan in bijvoorbeeld Egypte, waar oudere handschriften vandaan komen. In een droger klimaat blijven handschriften langer bewaard. En: handschriften worden gebruikt en dan natuurlijk vooral de betrouwbaarste. Juist die slijten daardoor het eerst. En juist die worden het vaakst gekopieerd, waarna het versleten origineel kan worden weggegooid, terwijl minder betrouwbare handschriften ongeschonden overleven (…).
- Een aantal kerkvaders citeert al Byzantijnse tekstvarianten vóór de tijd waaruit de oudste Byzantijnse handschriften stammen. Het Byzantijnse teksttype is dus ouder dan de oudste handschriften die bewaard zijn gebleven.
- Er is geen overtuigend bewijs dat juist het Byzantijnse teksttype veel redactionele wijzigingen bevat. Theorieën daarover gaan uit van opzet, omdat kopiisten de tekst begrijpelijker, harmonischer en dogmatischer wilden maken. Maar is het wel zo plausibel om dit te veronderstellen? Is het niet logischer dat kopiisten uit eerbied voor Gods Woord de tekst zo origineel mogelijk wilden laten? Als dat zo is, is het logischer dat er eerder per ongeluk dingen uit de tekst verdwenen dan dat er dingen werden toegevoegd. Wetenschappers gaan nu vaak uit van het principe: hoe korter en hoe onlogischer, hoe betrouwbaarder. Maar waarom zou het niet precies andersom zijn? Dit laatste argument laat zien dat het hier ook een kwestie is van: hoe kijk je tegen de Bijbel aan? Als de Bijbel Gods Woord is, mag je er dan niet vanuit gaan dat God zelf ervoor zorgt dat de Bijbel op een betrouwbare manier wordt overgeleverd? (…)’.
Ten aanzien van dit Kritische teksttype heb ik veel gebruik kunnen maken van Marc Verhoeven, a.w.
Net als Antiochië heeft ook Alexandrië zijn ‘school’. Maar toch van een ander kaliber. Chr. Enc.-1e editie memoreert bij Alexandrijnsche school – in hedendaags Nederlands weergegeven:
Chr. Enc.-2e editie laat dit een beetje liggen, maar zegt nog wel dat voor deze school in onderscheid van de Antiocheense school de allegorische Schriftverklaring kenmerkend was; en dat men in de 4e en 5e eeuw in de Christologische strijd vooral de nadruk legde op de eenheid van de naturen in Christus, waardoor de Monofysieten sterk beïnvloed zijn.
De Reformatie-Bijbel geeft getrouw de oorspronkelijke tekst weer – Over de Bijbel te midden van de “Kerk”geschiedenis; Sorenson, a.w.
“We moeten ondertussen wel opmerken, dat er geen enkel belangrijk manuscript van de Bijbel bestaat waarin zoveel schrijf- en grammaticale fouten en zoveel grove weglatingen staan als in B, de Codex Vaticanus”.
En de tekstciticus of tekstgeleerde Dr. Scrivener merkt op, na bestudering van het manuscript Aleph (א), de Codex Sinaïticus, dat deze “vol met overschrijvingsblunders was … zoals het weglaten van hele regels van het origineel”. (zie artikel van Marc Verhoeven, a.w.).
Wetenswaardig is ook het volgende, nl. dat Erasmus kennis van de Codex Vaticanus moet hebben gehad. In zijn studie heeft Huurnink, a.w., namelijk het volgende ontdekt:
Tevens had Erasmus toegang tot de bibliotheek van het Vaticaan (‘The History of the New Testament Church’, Volume 1, 4 B.C. – 1600 A.D., Peter S. Ruckman, Ph.D., Bible Baptist Bookstore, Pensacola, USA, 1982, blz. 392)’. Erasmus verwerpt blijkbaar dit Alexandrijnse handschrift en de Roomse Vulgaat, als hij van de Traditionele tekst in zijn gedrukte versie gebruik maakt!
Huurnink memoreert:
‘uiteindelijk werd Erasmus’ werk op het Concilie van Trente veroordeeld. In 1559 na Chr. plaatste de Paus Erasmus’ werken (dus, PMM, ook zijn gedrukte tekst van het NT) op de ‘Lijst met Verboden Boeken’, net zoals Gods Woord in 1229 na Chr. (de Oude Latijnse Vulgaat) op die lijst geplaatst is (‘One Book Stands Alone, the Key to Believing the Bible’, Douglas D. Stauffer, Ph.D., McCowen Mills Publishers, Millbrook, AL, USA, 2001, blz. 281).
Bij Huurnink kwam ik ten aanzien van de codices Vaticanus en Sinaïticus ook het volgende ‘verslag’ tegen, waarvan ik niet helemaal weet wat ik ermee aan moet. Ik geef het toch maar door voor wat het waard is…:
‘Origenes werd in 232 na Chr. geëxcommuniceerd (PMM: of hij ‘geëxcommunieerd’ is weet ik niet, maar hij werd in Alexandrië afgezet en ontslagen, 230 en 231, Praamsma, a.w., p. 62) (‘Encarta, Encyclopedie 2000, Winkler-Prins’, Microsoft Corporation/Elsevier, 1993 – 1999. Zie onder ‘Origenes’).
Toen vertrok hij met zijn handschriften naar Caesarea (in Israël), waar hij een nieuwe school oprichtte. Toen hij ermee ophield, schonk hij zijn bibliotheek aan zijn leerling Pamphilus, en via Pamphilus kwam deze Origenes-bibliotheek in handen van Eusebius (‘One Book Stands Alone, the Key to Believing the Bible’, Douglas D. Stauffer, Ph.D., McCowen Mills Publishers, Millbrook, AL, USA, 2001, blz. 310), een geleerde in de kerkgeschiedenis in de dagen van keizer Constantijn. Eusebius was een groot bewonderaar van Origenes. Toen keizer Constantijn aan de macht kwam, en van het Christendom een staatsgodsdienst maakte, stond hij daarmee aan de wieg van de Rooms-katholieke Kerk. Eusebius was in feite een soort hoftheoloog (‘Encarta, Encyclopedie 2000, Winkler-Prins’, Microsoft Corporation/Elsevier, 1993 – 1999. Zie onder ‘Constantijn’) van Constantijn, en het was dan ook niet vreemd, gezien Constantijns doel om kerk en staat te vermengen, gezien Constantijns voorliefde om de klassieke kennis te vermengen met de Bijbel (‘Beproeving en Getuigenis, de Oude Kerk van het begin tot Constantijn in beeld en tekst’, Carsten Peter Thiede en Ken Curtis, Evangelische Omroep, Hilversum, 1991, blz. 84), en gezien Eusebius’ bewondering van Origenes, dat toen keizer Constantijn vijftig kopieën van de Bijbel wilde hebben, Eusebius koos voor de geschriften van Origenes, die afkomstig zijn uit Alexandrië.
Het wordt door velen aangenomen dat Vaticanus en Sinaïticus twee van de kopieën zijn die keizer Constantijn bij Eusebius bestelde (‘One Book Stands Alone, the Key to Believing the Bible’, Douglas D. Stauffer, Ph.D., McCowen Mills Publishers, Millbrook, AL, USA, 2001, blz. 285)’.
Over Origenes (Engels: Origen) en Eusebius gesproken: terecht merkt Sorenson, a.w. op:
Michael A.G. Haykin, a.w., 69vv, rubriceert hem inderdaad, weliswaar niet kritiekloos, onder de kerkvaders, maar Praamsma, a.w., dl 1, p. 61vv, laat duidelijk zien dat we dat maar niet moeten doen. Zie ook Chr. Enc. 1e en 2e editie.
C.G.Bos, Voetsporen van voorgangers, dl 1, Groningen 1982, behandelt deze toch enorme geleerde dan ook niet in zijn boek.
Eusebius (van Caesarea), die vooral bekend is om zijn geschiedschrijving van de (oude) kerk, is veel gematigder, maar ook bij hem zijn vragen te stellen. Hij is beslist geen omlijnd christelijk denker en heeft de neiging de kool en de geit te willen sparen. Wat te denken van het feit dat hij de besluiten van het concilie van Nicea (325) ondertekent, maar met anderen samenwerkt om de geloofsbelijdenis van Nicea te bestrijden en meewerkt in de afzetting van Athanasius op de synode van Tyrus (335)… Zie Chr. Enc. 1e en 2e editie.
‘De eerste vertaling van het NT in het Syrisch gebeurde in 175 door Tatianus genaamd Diatessaron. Bisschop Theodoretus van Cyrrhus verzamelde in 423 alle kopieën van de Diatessaron en liet ze vervangen door wat men nu de vetus Syra noemt. De Peshitta is een bewerking van het oude Syrische materiaal om tot een uniforme versie van de Bijbel voor de Syrisch sprekende kerken te komen. Lange tijd werd aangenomen dat bisschop Rabbula van Edessa (gestorven 435) was verbonden met de productie van de Peshitta. Een onderzoek van Arthur Vööbus toonde echter aan dat de Peshitta reeds bestond voor Rabbula’s tijd.’
David Sorenson, a.w., spreekt betreffende de uitgave van de Peshitta NT-vertaling zelfs over het jaar 150 n. Chr.’
⮞ ‘Gipp’s Understandable History of the Bible’, Samuel C. Gipp, Th.D., DaystarPublishing, Northfield, Ohio, USA, 1987, 2000. blz. 117, 118. En
⮞ ‘Which Bible?’ David Otis Fuller, D.D., Institute for Biblical Textual Studies, Grand Rapids, Michigan, USA, 1970, 1995, blz. 207.
Wikipedia, de vrije encyclopedie, bij Vetus Latina, spreekt van Latijnse vertalingen waarvan ‘Afrikaanse manuscripten, zoals de Codex Bobbiensis, varianten (geven) van het westerse teksttype; terwijl varianten in Europese handschriften dichter bij het Byzantijnse teksttype staan’.
In de Chr. Enc. – 1e editie, onder de kop: ‘Latijnsche Bijbelvertaling’, vinden we de vermeldenswaardige vermelding (in hedendaags Nederlands door mij weergegeven) dat de ‘Oud-Latijnse Bijbelvertalingen zich over het algemeen kenmerken door grote letterlijkheid (…)’.