Grondtekst Bijbelvertalingen – maar welke is betrouwbaar?
Notenmateriaal, deel 3
Volgens Huurnink, a.w.: wordt vrij algemeen beweerd dat de Rooms-katholieke Kerk de Bijbel aan de wereld heeft gegeven. Hij reageert daarop terecht dat dat niet waar is (David Otis Fuller, D.D., a.w., blz. 214). De Bijbel kwam door zendelingen uit Syrië en Klein-Azië naar Europa toe. Onder andere door de Oude Latijnse Vulgaat.
In de Chr. Enc. 1e editie, onder ‘Latijnsche Bijbelvertaling’, wordt in verband met de Roomse Vulgaat vermeld wat E. Nestle zegt over in elk geval een Sixtijnse editie van deze Bijbel dat ‘zij een zeer achtenswaardige literaire arbeid (is); de tekst berust op oude handschriften en is naar verhouding in het geheel niet kwaad.’ Met ‘oude handschriften’ zal Nestle, die in de voetsporen gaat van Westcott en Hort, bedoelen handschriften van het Alexandrijnse type. En dat het gaat om ‘achtenswaardige literaire arbeid’ en dat tekst ‘naar verhouding in het geheel niet kwaad’ is, laten we voor rekening van Nestle dus.
Ulfilas was een begaafd en gedreven man. Hij wordt ook wel Wulfilas genaamd (kleine wolf). Jammer is dat hij enigszins besmet is met het Arianisme.
Maar volgens Praamsma droeg dit een zeer gematigd karakter. Hij zou bezwaar gehad hebben tegen de Niceense term ’homo-ousios’ (gelijk in wezen), maar veroordeelde de leer dat Christus een schepsel zou zijn geweest en noemde Hem God.
Praamsma spreekt verderop in zijn boek, p.146, van een Germaans-ariaanse periode als een overgangsfase die voorbereidend werkte voor de daarop volgende: die van het Katholieke Europa van de Middeleeuwen. Behalve Wulfilas’ Bijbelvertaling liet deze periode geen blijvende sporen na; op den duur verdween deze vorm van Arianisme geheel.
Dat laatste is volgens mij tegelijk een duiding dat het Arianisme inderdaad niet een grote invloed en niet een diepe worteling heeft gehad bij (W)ulfilas en de zijnen.
De Waldenzen (niet verwarren met Albigenzen!) zijn eenvoudige, Godvruchtige gelovigen – Zuid Frankrijk / Noord Italië. Ze worden genoemd naar Pierre Valdes of Petrus Waldus (ca. 1140 – ca. 1218, Christipedia), afkomstig uit Lyon.
Het zijn mensen die zich door Gods Woord laten voeden en het zijn mensen van het gebed. Veroordeeld op de synode van Verona, 1183, worden ze erg vervolgd, gemarteld en gedood.
In zekere zin zijn zij voorlopers van de beweging van de Reformatie (Sorenson, a.w., noemt hen mensen ‘who would be in some considerable measure are forefathers’). Zie Praamsma. a.w., dl.1, 325vv; T. Bos, Korte lijnen uit de Kerkgeschiedenis, 4e herziene druk (bewerkt door G. Meima, Groningen z.j, 50v.
Sorenson, a.w.:
Volgens Praamsma, a.w., p.325, 326, verzocht Valdes twee priesters gedeelten van de Latijnse Bijbel, vooral de Evangeliën en de Psalmen, voor hem in het Frans te vertalen. Als de voorstelling juist is dat uit het Latijn vertaald werd, dan moet het gebeurd zijn vanuit de Oude Latijnse vertaling (de Oude Vulgaat), gebaseerd op de Tradionele tekst (zie boven).
Uit Roomse bron wordt gesproken van ‘valse ketterse vertalingen van de sekte der Waldenzen’. (Huurnink, a.w., noemt als bron: ‘Which Bible?’ David Otis Fuller, D.D., Institute for Biblical Textual Studies, Grand Rapids, Michigan, USA, 1970, 1995, blz. 223.
En ja, als je de Waldenzen als sektariërs kunt kwalificeren, dan is het ook al gauw mogelijk het Waldenzische vertaalwerk als ‘ketters’ weg te zetten.
‘Voor het Oude Testament maakten de Statenvertalers gebruik van de zogeheten masoretische tekst. Dat is de oorspronkelijke door de Heilige Geest geïnspireerde grondtekst, door Joodse schriftgeleerden in de tweede tot achtste eeuw na Christus voorzien van klinkertekens en accenten en in 1517 voor het eerst in druk verschenen. De Statenvertalers gebruikten de zogeheten Tweede Rabbijnenbijbel van Jacob ben Chayyim (ook genaamd de Bombergiana), waarschijnlijk in de editie van Buxtorf 1618/19.
Voor de vertaling van het Nieuwe Testament is in grote mate gebruikgemaakt van de Beza-editie uit 1567, terwijl de revisoren Beza’s editie uit 1588/89 vaak raadpleegden. Daarnaast werden ook verschillende andere edities gebruikt. Al deze edities geven de grondtekst van het Nieuwe Testament in de textus receptus, dat is de tekst die eeuwenlang algemeen aanvaard werd als de oorspronkelijke’.
(artikel van J. van Bruggen, ‘Tekstvariatie en Bijbelvertaling – Enkele kanttekeningen,’ in Kontekstueel – 31e jrg. nr. 5, mei 2017).
En als ik dan toch prof. Van Bruggen noem: Hij spreekt in het kader van onze studie over: ‘De geschiedenis van de tekstbewaring’, Oriëntatie in de theologie, 2e herziene editie, onder redactie van dr. J. Douma, Barneveld 1987, p.68. Ondanks menselijk falen is er sprake van Gods trouwe bewaring.
12 daarom moet ik dit alles ondergaan. Maar ik schaam mij niet, want ik weet in wie ik mijn vertrouwen heb gesteld en ben ervan overtuigd dat hij bij machte is om wat mij is toevertrouwd te bewaren, tot de grote dag aanbreekt.).’
Van Bruggen gebruikt daarom opzettelijk niet de term ‘tekstkritiek’.
‘Het perspectief van de tekstkritiek is: het origineel opzoeken, of het origineel zo dicht mogelijk naderen met behulp van een rationele beoordeling der overgeleverde lezingen (niet alleen de varianten). Het hier geschetste perspectief is anders. Originelen gingen verloren. Aan ons is de opdracht om het aan de kerk toevertrouwde en door de kerk overgeleverde apostolisch traditum (PMM: overhandigde, overgeleverde) te bewaren en te waken voor verdere vervaging van de tekstuele details of ingrepen op de tekst met behulp van een rationalistische tekstkritiek.’
Over ‘tekstkritiek’ gesproken: al hoeft hierbij bepaald niet altijd te worden gedacht aan Schriftkritiek, toch is het inderdaad een dermate belast woord dat we het maar beter niet kunnen gebruiken.
Een sprekend voorbeeld van de rationalistische én bevooroordeelde tekstkritiek geeft prof. Van Bruggen (met toelichting) in zijn al genoemd artikel in Kontekstueel.
Hij begint als volgt:
‘De Byzantijnse tekst, te vinden in de meeste handschriften, is een veroordeelde tekst. In de negentiende eeuw is zij schuldig bevonden aan redactie en aan verandering van het origineel. Inmiddels is gebleken dat deze aanklacht moet worden teruggenomen, maar helaas bleef vrijspraak uit. De Byzantijnse tekst heeft geen eigen stem bij de tekstvaststelling in de twintigste en eenentwintigste eeuw.’
En dan volgt het voorbeeld ter verduidelijking:
42 En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.
NBV en NBV21:
42 Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. lezen we dat de leerlingen aan Jezus ‘een stuk geroosterde vis’ gaven. In de HSV wordt daaraan toegevoegd ‘en een stuk van een honingraat’. Deze honing vinden we in de Byzantijnse tekst, maar ook in een aantal niet-Byzantijnse handschriften. Wanneer de Byzantijnse tekst mocht meetellen, zouden we een brede steun hebben voor deze honing. Echter: de handschriften die deze woorden missen, krijgen de voorkeur. Je vraagt je dan wel af, waarom iemand ooit deze woorden zou hebben toegevoegd. Het is aannemelijker dat deze zinsnede over de honing ooit uit de tekst is weggevallen. Bij het overschrijven kan de regel ooit per ongeluk over het hoofd zijn gezien. Wanneer we namelijk het aantal letters in het Grieks tellen, zijn het er eenentwintig. Samen één regel in een kolom. Bovendien begint deze regel met hetzelfde woord als het direct erop volgende vers 43 (kai) en de zinnen lopen goed door zonder deze regel. Gelukkig is die honing weer teruggeplaatst en zo vinden we haar ook in de Byzantijnse manuscripten. Helaas, die Byzantijnse tekst (samen met andere handschriften) vindt geen gehoor, ‘for it is not likely that [these words] would have fallen out of so many of the best representatives of the earlier text-types’. Blijkbaar kunnen de momenteel tot beste uitgeroepen manuscripten geen kwaad meer doen…’
Zie ook Christiaan Bremmer en drs. Lennart van Belzen, a.w.
En mijn indruk is dat nuances nogal eens worden weg vertaald (bijvoorbeeld door het woordje ‘zie’ als overbodige ballast te zien in de vertaling en het dan maar niet mee te nemen). Nou lijkt dat maar klein, maar waarom heeft de Heilige Geest het dan wel meegenomen en aan ons doorgegeven in de tekst? En waarom heeft de Heilige Geest gewild dat de Bijbeltekst zo ‘moeilijk’ is zoals hij in een betrouwbare vertaling voor ons ligt?
En vooral bij de prediking is het belangrijk een betrouwbare grondtekst met een betrouwbare vertaling te gebruiken die de predikant, als bedienaar (instrument in Gods hand) van het Woord, dan juist mag verklaren (Schrift met Schrift vergelijkend uitleggen) en toepassen. De vertaling, die dan eigenlijk geen vertaling meer is, hoeft dat niet voor hem te doen.
Trouwens, laten we ons niet te gemakkelijk laten aanpraten dat een bepaalde Bijbelvertaling zo moeilijk is… Als ik eens in het instructieboekje van onze auto lees… of de bij sluiter bij medicijnen…
En laten we serieus nemen dat God door dezelfde Heilige Geest Die ons Gods Woord overgeleverd heeft (gegeven en geconserveerd), ons op het gebed licht wil geven bij het lezen, zoveel licht als Hij op een bepaald moment nodig vindt.